We zien dan ook dat analytici zich in de praktijk op allerlei manieren, die gaan van het piëtisme tot de idealen van de platste vorm van efficiency (...), gaan verschuilen onder de vleugels van een psychologisme dat, door het menselijk wezen te verdingelijken, op weg lijkt naar misdaden waartegenover die van het fysicalistisch sciëntisme maar bagatelletjes zullen blijken geweest te zijn. (J. Lacan, Écrits p. 217)
 
 

Het placebo-effect van de cognitieve gedragstherapie
Éric Zuliani
 
Het kan geen kwaad dat degenen die in België én Frankrijk wetten voor de psychotherapie maken of bureaucratische beslissingen inzake het autisme nemen wat beter op de hoogte zouden zijn. Het zou wel eens kunnen dat ze binnen een paar jaar, en dat is eigenlijk morgen al, de rekening gepresenteerd krijgen voor het blinde  vertrouwen waarmee ze momenteel de sleutels van de Geestelijke Gezondheidszorg in handen van de cognitieve gedragstherapie geven die de enige ‘goede praktijk’ zou zijn (want Evidence Based Practice). In heel wat landen, onder andere de Verenigde Staten, komt men momenteel terug van die zogenaamde ‘goede praktijken’. In The Guardian van 7 januari van dit jaar stond Oliver Burkman daar nog uitvoerig bij stil, in een verfrissende en goed gedocumenteerde studie “Therapy wars: the revenge of Freud”. Na even de context van de triomf van de cognitieve gedragstherapie in de USA geschetst te hebben, gaat Burkman in op de inherente link van de Evidence Based Practice met de cognitieve gedragstherapie. Since it first emerged in the 1960s and 1970s, so many studies have stacked up in its favour that, these days, the clinical jargon “empirically supported therapies” is usually just a synonym for Cognitive Behavioral Therapy (CBT): it’s the one that’s based on facts. Seek a therapy referral on the National Health Service today, and you’re much more likely to end up, not in anything resembling psychoanalysis, but in a short series of highly structured meetings with a CBT practitioner, or perhaps learning methods to interrupt your “catastrophising” thinking via a PowerPoint presentation, or online.
 
In dat verband verwijst Burkman naar een dame met een depressie na de geboorte van haar eerste kind, en die daarvoor op zoek gegaan was naar een therapie. She was sent first to sit through a group PowerPoint presentation, promising five steps to “improve your mood”; then she received CBT from a therapist and, in between sessions, via computer. “I don’t think anything has ever made me feel as lonely and isolated as having a computer program ask me how I felt on a scale of one to five, and – after I’d clicked the sad emoticon on the screen – telling me it was ‘sorry to hear that’ in a prerecorded voice,” Rachel recalled. Completing CBT worksheets under a human therapist’s guidance wasn’t much better. 
 
Het meest verrassend is de slimme interpretatie waartoe zijn enquête deze journalist brengt – in een verwijzing naar een Noors onderzoek.Examining scores of earlier experimental trials, two researchers from Norway concluded that its effect size – a technical measure of its usefulness – had fallen by half since 1977. (In the unlikely event that this trend were to persist, it could be entirely useless in a few decades.) Had CBT somehow benefited from a kind of placebo effect all along, effective only so long as people believed it was a miracle cure?
 
Ik zou nu zelfs nog iets verder willen gaan en suggereren dat het placebo-effect van de cognitieve gedragstherapieën in eerste instantie indruk op gezondheidsbureaucraten gemaakt heeft en dan pas op de patiënten die daarvan het volgende slachtoffer zouden moeten worden. Zelf ben ik al 25 jaar actief in wat men in Frankrijk het medisch-sociaal veld noemt, met jongeren die met complexe psychologische problematieken kampen. Dat is een open, verdraagzame ruimte, waarin, sedert de Tweede Wereldoorlog, verschillende benaderingen elkaars wegen kruisen zonder elkaar per se van de baan te willen rijden. Al die benaderingen huldigen twee eenvoudige principes. Om iemand te helpen zicht krijgen op zijn moeilijkheden moet men daarmee eerst en vooral continu in gesprek gaan, vaak in samenspraak met anderen. Het tweede principe is dat dit gesprek banden schept, en dus niet zonder gevolgen is. Of zoals Gil Caroz recent nog benadrukte: eenvoudige principes met betrekking tot het spreken nopen tot een heel specifieke vorming rond wat dat spreken nu juist betekent. Het zijn al deze benaderingen, maar ook alle beroepen die deze benaderingen binnen het uitgebreide veld van de geestelijke gezondheidszorg gemeen hebben, die momenteel moeten  beschermd worden tegen dat even wonderlijk als gevaarlijk placebo-effect van de cognitieve gedragstherapieën waaraan degenen die het over ons voor het zeggen hebben blijkbaar onderhevig zijn.

Volg ons op

#